114
fig. 108
P4T0040
fig. 106
P4T0036
fig. 107
P4T0039
BEDIENINGSKNOPPEN
WAARSCHUWINGS -
KNIPPERLICHTEN (fig. 106)
Druk op schakelaar A voor in-
schakeling. De waarschuwingsknip-
perlichten werken onafhankelijk van
de stand van de contactsleutel.
Als dit systeem is ingeschakeld, gaan
het symbool op de schakelaar en het
controlelampje ŸΔop het instru-
mentenpaneel knipperen.
Druk opnieuw op de schakelaar om
het systeem uit te schakelen.
BELANGRIJK Het gebruik van de
waarschuwingsknipperlichten is af -
hankelijk van de wetgeving van het
land waarin u zich bevindt. Houdt u
aan de voorschriften MISTLAMPEN VOOR (fig. 107)
Druk bij ingeschakelde buitenver -
lichting op knop Aom de mistlampen
voor in te schakelen.
Als de mistlampen voor zijn inge-
schakeld, brandt het lampje op de
knop.
Als u de contactsleutel in stand
STOP draait, schakelen de mist -
lampen voor automatisch uit. De
lampen schakelen pas weer in als na
het starten opnieuw op knop Awordt
gedrukt.
Druk opnieuw op de knop om de
lampen uit te schakelen.
BELANGRIJK Houdt u bij het ge-
bruik van de mistlampen aan de
geldende verkeersvoorschriften. Het
systeem voldoet aan de EU-normen. MISTACHTERLICHT (fig. 108)
Druk op knop A voor in-/uitschake-
ling. Het mistachterlicht werkt alleen
als het dimlicht en/of de mistlampen
voor zijn ingeschakeld.
Als het mistachterlicht is inge-
schakeld, brandt het lampje op de
knop.
Het mistachterlicht schakelt auto-
matisch uit als u de motor uitzet of als
u het dimlicht en/of de mistlampen
voor uitschakelt.
Als u de motor weer start of bij mist
het dimlicht weer inschakelt, moet u
opnieuw op de knop drukken om het
mistachterlicht weer in te schakelen.
116
Bij aangetrokken handrem en als de
start-/contactsleutel in stand MAR
staat, gaat op het instrumentenpaneel
het waarschuwingslampje x bran-
den.
Handrem uitschakelen:
1) Trek de hendel iets omhoog en
druk op de ontgrendelknop A.
2) Houd de knop ingedrukt en laat
de hendel zakken. Het waarschu -
wings lampje xdooft.
3) Om onverwachtse bewegingen
van de auto te voorkomen, moet bij
het bedienen van de handrem het
rempedaal worden ingetrapt.
fig. 111
P4T0008
fig. 112
P4T0055
BRANDSTOF-
NOODSCHAKELAAR (fig. 111)
Deze veiligheidsschakelaar springt
omhoog bij een ongeval, waardoor de
toevoer van brandstof wordt gestopt en
de motor afslaat. Bovendien wordt
hiermee voorkomen dat bij leiding-
breuken tijdens een ongeval brandstof -
lekkage ontstaat.
De veiligheidsschakelaar schakelt bij
een ongeval ook de centrale portier-
vergrendeling uit (als de centrale por-
tiervergrendeling was ingeschakeld),
waardoor het interieur van buitenaf
bereikbaar blijft.
Draai na een ongeval de contact-
sleutel in stand STOPom te voorko-
men dat de accu ontlaadt. Als u na een ongeval een
brandstoflucht ruikt of
merkt dat het brandstof -
sys teem lekt, druk dan de schake-
laar niet weer terug, zodat brand
wordt voorkomen.
Als u geen brandstoflekkage waar-
neemt en de auto kan nog verder rij-
den, druk dan op knop Anaast de be-
stuurdersstoel om de brandstoftoevoer
weer te herstellen.
HANDREM (fig. 112)
De handrem bevindt zich tussen de
voorstoelen.
Om de handrem in te schakelen,
moet u de hendel omhoog trekken. Op
een vlakke ondergrond hoort de auto
geblokkeerd te zijn als de handrem
vier of vijf tanden is aangetrokken.
Op steile hellingen en bij een beladen
auto moet de handrem zeven of acht
tanden worden aangetrokken.
BELANGRIJK Als dit niet het geval
is, laat dan een Lancia-dealer de
handrem afstellen.
147
MOTOR STARTENBENZINEMOTOR STARTEN1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
3) Trap het koppelingspedaal geheel
in, zonder het gaspedaal in te trappen.
4) Draai de start-/contactsleutel in
stand AVVen laat hem los zodra de
motor aanslaat. Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP en nogmaals
starten.
Als met de start-/contactsleutel in
stand MARhet controlelampje ¢
samen met het waarschuwingslampje
U blijft branden, raden wij u aan de
sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het
lampje nog steeds blijft branden, pro-
beer het dan met de andere geleverde
sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat, voer
dan zelf een noodstart uit (zie “Nood-
start” in het hoofdstuk “Noodgeval-
len”) of wendt u tot een Lancia-
dealer.
BELANGRIJK Laat de contact -
sleutel niet in stand MAR staan als de
motor stilstaat.
Het is gevaarlijk om de
motor in een afgesloten
ruimte te laten draaien. De
motor verbruikt zuurstof en pro-
duceert koolmonoxide en andere
giftige stoffen.
Direct na het starten van de motor,
vooral wanneer de auto langere tijd
niet gebruikt is, kan de motor iets
meer geluid produceren. Dit geluid,
dat niet schadelijk is voor de werking
van de motor, wordt veroorzaakt door
de hydraulische klepstoters: het dis -
tri butiesysteem op de benzinemotor
van de Lybra dat bijdraagt aan een
vermindering van de onderhouds -
werkzaamheden. Raak de hoogspannings
-
kabels (bougiekabels) nooit
aan als de motor draait.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 147
148
DIESELMOTOR STARTEN1) Zorg ervoor dat de handrem is
aangetrokken.
2) Zet de versnellingspook in vrij.
3) Draai de contactsleutel in stand
MAR. Op het instrumentenpaneel
gaan de controlelampjes men ¢
branden.
4) Wacht tot het lampje ¢ gedoofd
is.
5) Wacht tot het lampje m ge-
doofd is. Hoe warmer de motor, hoe
sneller het lampje dooft. Bij een
warme motor kan het lampje zo snel
doven dat dit niet wordt opgemerkt.
6) Trap het koppelingspedaal geheel
in.
7) Draai de contactsleutel in stand
AVV nadat het lampje mgedoofd
is. Als u te lang wacht, zijn de voor-
gloeibougies weer afgekoeld.
Het minimum toerental wordt bij
een koude motor automatisch
verhoogd. Als het lampje m
na het
starten ongeveer 30 secon-
den gaat knipperen, be-
tekent dit dat er een storing is in
het voorgloeisysteem. U kunt op de
gewone manier de motor starten
maar u dient wel zo spoedig mo-
gelijk contact op te nemen met een
Lancia-dealer. Als de motor bij de eerste poging
niet aanslaat, moet u de sleutel terug-
draaien in stand STOP en nogmaals
starten.
Als met de start-/contactsleutel in
stand MARhet controlelampje ¢
samen met het waarschuwingslampje
blijft branden, raden wij u aan de
sleutel in stand STOP te draaien en
vervolgens weer in stand MAR; als het
lampje nog steeds blijft branden, pro-
beer het dan met de andere geleverde
sleutels.
Als de motor nog niet aanslaat,
wendt u dan tot een Lancia-dealer.
BELANGRIJK Laat de contact -
sleutel niet in stand MAR staan als de
motor stilstaat.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 148
149
MOTOR OPWARMEN MOTOR
NA HET STARTEN
(benzine en diesel)– Rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en trap
het gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties. We raden u aan
te wachten totdat de koelvloeistof een
temperatuur van 50° ÷ 60°C heeft be-
reikt.
NOODSTART
Als de regeleenheid van de Lancia
CODE de via de contactsleutel gezon-
den code niet herkent (controle-
lampjes ¢en U op het in stru -
menten paneel branden constant), kan
een noodstart worden uitgevoerd met
de code die op de CODE-card ver-
meld staat.
Zie het hoofdstuk “Noodgevallen”. MOTOR UITZETTEN
Draai de contactsleutel in stand
STOP terwijl de motor stationair
draait.
BELANGRIJK Het is beter om de
motor na een zware rit even “op
adem” te laten komen. Zet de motor
niet onmiddellijk uit, maar laat hem
even stationair draaien. Hierdoor kan
de temperatuur in de motorruimte
dalen.
Probeer auto’s met ka-
talysator nooit te starten
door ze aan te duwen, te
slepen of van een helling te laten
rijden. Op die wijze kan er onver-
brande brandstof in de katalysa-
tor terechtkomen, waardoor hij
onherstelbaar zal beschadigen.
Houd er rekening mee dat
de rem- en stuurbekrachti-
ging niet werken zolang de
motor niet is aangeslagen, waardoor
meer kracht nodig is voor de bedie-
ning van het rempedaal en het stuur.
Gasgeven voordat u de
motor uitzet heeft geen
enkel nut, verspilt brand-
stof en is, vooral voor motoren met
turbo-compressor, schadelijk.
ROLLEND STARTEN
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 149
151
MOTOROLIEOliepeil controleren: zie de aanwij-
zingen in het hoofdstuk “Onderhoud
van de auto”.
Het verschik tussen het MIN- en
MAX -merkteken op de peilstok komt
overeen met ongeveer 1 liter.
Gebruik SAE 10W-40 of SAE 5W-
30 olie voor benzinemotoren.
Gebruik SAE 10W-40 of SAE 5W-
40 olie voor dieselmotoren.
Zie voor andere gegevens het hoofd-
stuk “Technische gegevens”.
KOELVLOEISTOF
Bijvullen met een mengsel van 50%
water en 50% PARAFLU
11. Zie voor
andere gegevens het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
DIESELUITVOERINGEN
De dieselmotoren zijn
uitsluitend geschikt voor
dieselbrandstof voor mo-
torvoertuigen (Europese specifica-
ties EN590). Het gebruik van an-
dere producten of mengsels kan de
motor onherstelbaar beschadigen
en het vervallen van de garantie tot
gevolg hebben. Mocht u onver -
hoopt een ander type brandstof
tanken, dan mag de motor niet
worden gestart en moet de brand-
stoftank worden afgetapt. Ook als
de motor slechts kort heeft ge-
draaid, moet naast de brandstof-
tank, ook alle brandstof uit de
brandstofleidingen worden afge-
tapt.
Bij lage buitentemperaturen kan de
vloeibaarheid van de dieselbrandstof
verminderen door de vorming van pa-
raffine, waardoor het dieselfilter ver-
stopt kan raken.
Om dit probleem te voorkomen
wordt er, afhankelijk van het seizoen,
dieselbrandstof geleverd die speciaal voor de zomer of voor de winter is
ontwikkeld.
Bij buitentemperaturen die tussen de
0 en 15°C schommelen (bijvoorbeeld
in het voor- en najaar), kan de door
het tankstation geleverde diesel-
brandstof niet toereikend blijken te
zijn.
Gebruik in die omstandigheden, en
vooral als de motor regelmatig wordt
afgezet en weer wordt gestart bij lage
buitentemperaturen (bijv. in de ber-
gen), dieselbrandstof die speciaal voor
de winter is ontwikkeld; in alle andere
gevallen raden wij aan de diesel-
brandstof te mengen met een speciaal
vorstbeveiligingsmiddel in de verhou-
ding die in de gebruiksaanwijzing van
het middel is aangegeven. Vul de tank
eerst met het middel en voeg daarna
de dieselbrandstof toe.
U moet het vorstbeveiligingsmiddel
door de dieselbrandstof mengen voor-
dat de dieselbrandstof door de kou van
samenstelling is veranderd. Het nader -
hand toevoegen heeft geen enkel effect.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 151
155
– Controleer of de koplampen goed
staan afgesteld: als ze te laag staan,
wordt uw zicht beperkt en raakt u
sneller vermoeid. Als ze te hoog staan,
kunnen ze andere weggebruikers hin-
deren.
– Gebruik het grootlicht alleen bui-
ten de stad en als u zeker weet dat u
andere weggebruikers niet hindert.
– Doof het grootlicht (indien inge-
schakeld) als u een tegenligger ziet en
passeer met dimlicht.
– Houd alle lampen schoon.
– Let buiten de stad op overstekende
dieren.
– Lange reizen moeten in optimale
conditie worden gestart.
– Rijd niet te lang achter elkaar,
maar las pauzes in en gebruik die om
een beetje te bewegen en weer op
krachten te komen.
– Zorg voor een constante luchtver-
versing in het interieur. – Rijd nooit van een helling af met
een afgezette motor: u kunt dan niet
op de motor afremmen en de rem- en
stuurbekrachtiging werken niet,
waar door u krachtiger op de rem
moet trappen en aan het stuur moet
draaien.
– Rijd nooit van een helling af met
de versnellingspook in de vrij-stand:
op deze manier kan niet op de motor
worden afgeremd.
IN HET DONKER RIJDEN
Enkele belangrijke tips voor het rij-
den in het donker:
– Rijd extra voorzichtig: rijden in het
donker vergt veel meer concentratie.
– Beperk de snelheid, vooral op on-
verlichte wegen.
– Stop bij de eerste tekenen van sla-
perigheid: doorrijden levert gevaar op
voor uzelf en voor anderen. Ga pas
weer rijden na voldoende rust.
– Bewaar een veilige afstand, groter
dan overdag, van de auto’s die voor u
rijden. Het is moeilijk om de snelheid
van andere auto’s te schatten als al-
leen de lichten te zien zijn.
Draag altijd veiligheids
-
gordels, zowel voorin als
achterin en zorg ervoor
dat kinderen in passende zitjes
worden vervoerd. Rijden zonder
veilig heidsgordels vergroot het
risico op ernstig letsel of dodelijke
afloop bij een ongeval.Rijden onder invloed van
alcohol, verdovende mid-
delen, of bepaalde medi-
cijnen is zeer gevaarlijk voor uzelf
en voor anderen.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 155
159
Aërodynamische accessoiresHet gebruik van niet goedgekeurde
aërodynamische accessoires kan de
aërodynamica negatief beïnvloeden,
waardoor het brandstofverbruik zal
toenemen.
RIJSTIJL
Het starten
Laat de motor als de auto stilstaat,
niet warmdraaien met stationair toe-
rental en ook niet met een hoog toe-
rental: onder deze omstandigheden
warmt de motor veel langzamer op,
terwijl het verbruik en de schadelijke
uitlaatgasemissie toenemen. Het is beter
om rustig weg te rijden en geen hoge
toerentallen te gebruiken. Op deze
manier warmt de motor sneller op.
Overbodige handelingen
Trap het gaspedaal niet in als u stil-
staat voor een stoplicht of voordat u
de motor afzet. Deze handeling heeft
evenals het overschakelen met tus-
sengas geen enkel nut. Het kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen. Keuze van de versnellingen
Gebruik als het verkeer en de weg
het toelaten de hoogste versnelling.
Het inschakelen van een lage versnel-
ling voor een snelle acceleratie, ver -
hoogt het brandstofverbruik. Op de-
zelfde wijze neemt bij het oneigenlijke
gebruik van een hoge versnelling, het
verbruik en de schadelijke uitlaatgas -
emissie toe. Bovendien slijt de motor
hierdoor sneller.
Maximum snelheid
Het brandstofverbruik neemt aan-
zienlijk toe bij een hogere snelheid: als
de snelheid wordt verhoogd van 90
naar 120 km/h, neemt het brandstof-
verbruik met ongeveer 30% toe. Rijd
daarom zoveel mogelijk met een ge-
lijkmatige snelheid, vermijd over bodig
remmen en optrekken. Dit kost
brandstof en verhoogt de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen. Wij raden u
daarom aan om rustig te rijden en een
veilige afstand te bewaren van de
auto’s die voor u rijden, waardoor u
tijdig kunt reageren op gevaarlijke
situaties (bijv. kettingbotsingen). Acceleratie
Met vol gas optrekken waarbij de
motor met hoge toerentallen draait,
kost veel brandstof en verhoogt de
uitstoot van schadelijke uitlaatgassen.
Het is beter geleidelijk op te trekken
en geen maximale toerentallen te ge-
bruiken.
GEBRUIKSOMSTANDIGHEDEN
Koude start
Bij korte ritten en regelmatig koud
starten, bereikt de motor niet de op-
timale bedrijfstemperatuur. Hierdoor
neemt niet alleen het brandstofver-
bruik toe (van 15 tot aan 30% in
stadsverkeer) maar ook de uitstoot
van schadelijke uitlaatgassen.
LYBRA 146÷165 NL:LYBRA 146÷165 NL 07-01-10 14:47 Pagina 159