125
COMPLEET INBOUWPAKKET
(zonder autoradio)
(optional)
De auto kan, behalve met de compo-
nenten van de standaardvoorziening,
worden uitgerust met:
– luidsprekers en tweeters in de voor-
portieren
– luidsprekers in de achterportieren
– storings-onderdrukkers
– regeleenheid antenne.
AUTORADIO
De auto is voorbereid op de inbouw van
een autoradio. Deze inbouwvoorbereiding
is in drie verschillende uitvoeringen lever-
baar, zoals hieronder beschreven is.
STANDAARDVOORZIENING
De standaardvoorziening bestaat uit:
– voedingskabels voor de autoradio
– kabels voor de luidsprekers voor in
de portieren
– kabels voor de luidsprekers achter in
de portieren
– een antenne geïntegreerd in de
achterruit
– coaxkabel om de radio op de anten-
ne aan te sluiten
– een inbouwplaats voor autoradio
–i nbouwplaatsen voor de luidsprekers
voor en achter in de portierpanelen.
COMPLEET INBOUWPAKKET
MET AUTORADIO
(optional)
De auto kan, behalve met alle hiervoor
beschreven componenten, ook worden
uitgerust met een autoradio, waarvan
drie verschillende uitvoeringen zijn:
– autoradio/cassettespeler;
–a utoradio/cassettespeler met geïnte-
greerde mobiele telefoon en dakantenne;
– autoradio met CD-speler.
Zie voor de beschrijving van de bedie-
ningsknoppen van de autoradio het bijge-
leverde supplement.
127
Tank nooit loodhouden-
de benzine omdat hier-
door de katalysator on-
herstelbaar kan beschadigen. Als
in de tank loodhoudende benzine
terecht is gekomen (ook al is dat
zeer weinig), dan MAG DE MO-
TOR NIET WORDEN GESTART.
Probeer de benzine in de tank niet
te verdunnen met loodvrije super-
benzine, maar maak de tank en
het brandstofcircuit geheel leeg.
T ANKEN MET DE
ALFA 156
BENZINEMOTOREN
Omdat uw auto is
voorzien van systemen
om het milieu te bescher-
men mag uitsluitend loodvrije ben-
zine met een octaangetal van ten
minste 95 R.O.N. worden ge-
bruikt.
Als de geluidsappara-
tuur (autoradio, CD-spe-
ler, cassettespeler, enz.)
voorzien is van een “Diefstalbe-
veiligingscode”, dient u zich bij
het loskoppelen/aansluiten van
de accu of een andere onderbre-
king van de voeding strikt aan de
instructies van de fabrikant te
houden; omdat deze handelingen
door de diefstalbeveiliging gezien
worden als “ONGEAUTORI-
SEERD”.
Een beschadigde kata-
lysator laat schadelijke
stoffen in het uitlaat-
gas achter, waardoor het milieu
wordt vervuild.
Om te voorkomen dat per ongeluk lood-
houdende benzine wordt getankt, heeft
de vulopening van de tank zodanige af-
metingen dat er geen tankpistool voor
loodhoudende benzine kan worden inge-
stoken.
133
Trap het gaspedaal hierbij niet herhaal-
delijk in maar houdt het iets ingetrapt.
BELANGRIJK Als de startpoging
moeizaam verloopt, blijf dan niet langdu-
rig proberen de motor te starten. Hierdoor
zou de katalysator kunnen beschadigen.
We ndt u in dat geval tot de Alfa Romeo-
dealer.
BELANGRIJK Bij de uitvoering 2.0
T .SPARK Selespeed moet het rempedaal
ingetrapt worden gehouden tijdens het
starten van de motor. Als het rempedaal
herhaaldelijk wordt ingetrapt bij een af-
gezette motor, is er meer kracht vereist.
In een dergelijke situatie moet voor het
starten van de motor het rempedaal
krachtiger worden ingetrapt
DIESELMOTOR STARTEN
1) Zorg ervoor dat de handrem is aan-
getrokken.
2) Zet de versnellingspook in de vrij-
stand.
3) Draai de contactsleutel in stand
MAR. Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje
mbranden. BELANGRIJK
De elektrische installa-
ties die veel stroom verbruiken (aircondi-
tioning, achterruitverwarming,enz.) scha-
kelen tijdens het starten tijdelijk uit. Als het lampje
m(in-
dien aanwezig) na het
starten ongeveer 30 se-
conden gaat knipperen, betekent
dit dat er een storing is in het
voorgloeisysteem. Als dat het
geval is, wendt u dan onmiddel-
lijk tot de Alfa Romeo-dealer.
Als de motor bij de eerste poging niet
aanslaat, moet u de sleutel terugdraaien
in stand STOP en nogmaals starten.
Als de startpoging moeizaam verloopt
(bij een goed werkende Alfa Romeo CO-
DE), probeer dan niet langdurig de motor
te starten.
Maak alleen gebruik van een hulpaccu
als de motor niet aanslaat wanneer de
boordaccu onvoldoende is geladen. Ge-
bruik nooit een acculader voor het starten
van de motor (zie “Een lege accu” in het
hoofdstuk “Noodgevallen”).
MOTOR OPWARMEN
– Rijd rustig weg, laat de motor niet
met hoge toerentallen draaien en trap het
gaspedaal niet bruusk in.
– Verlang de eerste kilometers geen
maximale prestaties, maar wacht tot
de koelvloeistof een temperatuur van
50-60 °C heeft bereikt.
4) Wacht tot het lampje
mgedoofd
is. Hoe warmer de motor, hoe sneller het
lampje dooft. Bij een warme motor kan
het lampje zo snel doven dat dit niet
wordt opgemerkt.
5) Trap het koppelingspedaal geheel in.
6) Draai de contactsleutel in stand
AV V nadat het lampje
mgedoofd is.
Als u te lang wacht, zijn de voorgloei-
bougies weer afgekoeld.
144
SNEEUWKETTINGEN
Het gebruik van sneeuwkettingen is af-
hankelijk van de voorschriften van het
land waar wordt gereden.
De sneeuwkettingen mogen alleen op
de voorwielen gemonteerd worden (aan-
gedreven wielen).
Vanwege het sportieve karakter van de
auto, kunnen er alleen speciale sneeuw-
kettingen worden gemonteerd.
Alvorens u overgaat tot de aanschaf of
het gebruik van sneeuwkettingen, raden
wij u aan voor informatie de Alfa Romeo-
dealer te raadplegen.
Controleer na enkele meters rijden of de
kettingen nog goed gespannen zijn.
ECONOMISCH EN
MILIEUBEWUST RIJDEN
De gebruiksomstandigheden en de rijstijl
hebben direct invloed op het brandstofver-
bruik en het milieu.
Zonder van een dynamische rijstijl af te
zien, kunt u door het opvolgen van de
enkele eenvoudige aanwijzingen voor-
komen dat onnodig schade aan het
milieu wordt toegebracht. Vaak wordt
ook nog het brandstofverbruik beperkt.
Hierna volgen enkele nuttige tips,
waardoor de kosten van de auto zo laag
mogelijk blijven en de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen zoveel moge-
lijk beperkt wordt.
Op bandenmaat
205/55 R16” kan geen
sneeuwketting worden
gemonteerd, omdat de ketting de
veerpoot van de voorwielophan-
ging kan raken.
Op het noodreservewiel
mag geen sneeuwketting
worden gemonteerd. Als
u een lekke voorband hebt (aange-
dreven wiel) en er moet gebruik
worden gemaakt van sneeuwket-
tingen, dan kunt u het noodreser-
vewiel op de achteras plaatsen en
het achterwiel op de vooras (pas
zo snel mogelijk de bandenspan-
ning aan). Zo hebt u op de vooras twee
normale wielen waarop u
sneeuwkettingen kunt monteren.
Beperk de snelheid als
u met sneeuwkettingen
rijdt, vermijd kuilen,
stoepranden en andere obstakels
en rijd, om de banden, wielophan-
ging en stuurinrichting niet te be-
schadigen, geen lange stukken op
sneeuwvrije wegen.
148
In ieder geval mag het verticale gewicht
op de trekhaak de waarde niet overschrij-
den die vermeld is in het hoofdstuk
“Technische gegevens”.
Controleer bij het aankoppelen van een
aanhangwagen of caravan of de waarden
van het aanhangergewicht (vermeld op
de typegoedkeuring) en het maximum
toegestane aanhangergewicht (vermeld
op een sticker op de trekhaak), hoger of
gelijk zijn aan die van het totale gewicht
en de belasting op de trekkogel.
BELANGRIJKE AANWIJZINGEN
EN SUGGESTIES
Hierna volgen enkele aanwijzingen voor
het rijden met een aanhanger:
– Monteer speciale en/of extra achter-
uitkijkspiegels, waarmee u voldoet aan
de geldende verkeerswetgeving.
– Let erop dat het klimvermogen van
de auto bij het trekken van een aanhan-
ger of caravan wordt beperkt.
– Schakel een lage versnelling in tij-
dens het afdalen om te voorkomen dat u
constant moet remmen.
– Houdt u aan de snelheidsbeperkingen
die voor auto’s met aanhanger gelden. U
mag in geen geval harder rijden dan 100
km/h.
AUTO LANGERE TIJD
STALLEN
T ref de volgende maatregelen als de au-
to langere tijd niet wordt gebruikt:
– Zet de auto in een overdekte, droge en
zo mogelijk goed geventileerde ruimte.
– Schakel een versnelling in.
– Zorg ervoor dat de handrem is aange-
trokken.
– Maak de gespoten delen schoon en
behandel ze met een siliconenwas.
– Smeer de wisserrubbers van de rui-
tenwissers en achterruitwisser in met talk-
poeder en laat ze los van de ruit staan.
– Zet de ruiten een klein stukje open.
– Dek de auto af met een stoffen of
een ademende kunststof hoes. Gebruik
geen dichte plastic hoes, omdat het in
en op de auto aanwezige vocht dan niet
kan verdampen.
– Breng de bandenspanning 0,5 bar bo-
ven de normaal voorgeschreven spanning
en controleer deze regelmatig. Laat de
banden, zo mogelijk, op houten blokken
steunen.
V
oer in geen geval mo-
dificaties aan het hydrau-
lische remsysteem van
de auto uit.
Het ABS waarmee de
auto is uitgerust, werkt
niet op het remsysteem
van de aanhanger. W ees daarom extra voorzichtig
op gladde wegen.
173
(*) Componenten en amperage afhankelijk van uitvoering/markt. Bij twijfel en\
vooral bij het vervangen van de zekeringen voor de veiligheidssystemen (Airbag, ABS,enz.) verdient het aanbeveling de Alfa Romeo dealer te raadplegen, die \
bovendien de oorzaak voor het doorbranden van de zekering kan vaststellen.
Systeem/Componenten Zekering Ampèrage Plaats
Afstandsbediening13 10A fig. 50
Verlichting bedieningsorganen 3 10A fig. 52
Opendak 6 25A fig. 52
Stoelverwarming8 30A fig. 52
Airbagsysteem(2)* (10A)* fig. 52
ABS 9 50A fig. 49
(10)* (10A)* fig. 52
Alfa Romeo CODE startblokkering 12 7,5A fig. 52
Klimaatregeling 9 15A fig. 50
Elektroventilateur van
motorkoelsysteem:
Eerste snelheid
– T.SPARK uitvoeringen met verwarming 6 40A fig. 49
– T.SPARK uitvoeringen met airco 6 50A fig. 49
– JTD-uitvoeringen 6 60A fig. 49
– 2.5 V6 24V-uitvoeringen 6 40A fig. 49
T weede snelheid
– T.SPARK uitvoeringen met airco 7 30A fig. 49
– JTD-uitvoeringen 7 40A fig. 49
– 2.5 V6 24V-uitvoeringen 7 30A fig. 49
Aanjager van klimaatregeling 4 40A fig. 49
Systeem/Componenten Zekering Ampèrage Plaats
Elektronische inspuiting/ - 12 7,5A fig.
52
ontsteking 13 15A fig. 52
14 15A fig. 52
530A fig.
49
V oorgloeibougies en brandstofvoorverwarming
op brandstoffilter (alleen dieseluitvoeringen 8 70A fig.
49
Brandstofvoorverwarming
(alleen JTD-uitvoeringen) – 25Afig. 55
Tijdens starten uitgeschakelde verbruikers 1 7,5A fig. 52
Verbruikers met permanente voeding
ook bij uitgenomen sleutel 11 7,5A fig. 52
V erbruikers met voeding bij
contactsleutel op MAR 2 30A fig.
49
Alle overige systemen en elektrische 1 80A fig. 49
componenten3 70A fig.
49
Extra verwarming
(alleen dieseluitvoeringen) 10 70A fig. 49
Selespeed versnellingsbak 7 30A fig. 49
(Uitvoering 2.0 T. SPARK)8 20A fig.
49
Automatische versnellingsbak 7 40A fig. 49
(Uitvoering 2.5 V6 24V)8 20A fig.
49
EEN LEGE ACCU
STARTEN MET EEN HULPACCU
Als de accu leeg is (bij een accu met op-
tische zuurweger: donkere kleur zonder
groen in het midden), kan de motor wor-
den gestart met een hulpaccu, die ten
minste dezelfde capaciteit moet hebben
als de lege accu (zie hoofdstuk “Techni-
sche gegevens”).
Ga als volgt te werk ( fig. 57):
– Verbind de pluspolen(
+teken nabij
de pool) van de beide accu’s met een
startkabel.
– Sluit een tweede startkabel aan op
de minpool (– ) van de hulpaccu en op
de massakabel op de motor of de versnel-
lingsbak van de auto die gestart moet
worden. BELANGRIJK
Verbind de minpolen
van de twee accu’s niet rechtstreeks:
eventuele vonken kunnen het explosieve
gas ontsteken dat uit de accu kan ont-
snappen.
– Start de motor.
– Neem, als de motor draait, de kabels
in de omgekeerde volgorde los.
– Als de motor na enkele pogingen niet
aanslaat, blijf dan niet proberen maar
wendt u tot een Alfa Romeo-dealer.
Laat deze procedure
door gespecialiseerd
personeel uitvoeren.
Onjuiste handelingen kunnen
leiden tot vonken en ernstige be-
schadiging van de accu. De vloei-
stof in de accu is giftig en corro-
sief. Vermijd het contact met de
huid of de ogen. Kom ook niet dicht bij een accu
met open vuur of een brandende
sigaret en veroorzaak geen von-
ken.
P4U00198
fig. 57 Houd de instructies
aan die de fabrikant
van de kabels heeft ge-
leverd zodat schade aan de elek-
trische installatie wordt voorko-
men. De diameter van de kabels
moet voldoende zijn. Bovendien
moeten de kabels een zodanige
lengte hebben dat de twee au-
to’s elkaar niet kunnen raken.
Gebruik voor een
noodstart beslist nooit
een accusnellader. De
elektronische systemen kunnen
beschadigen; in het bijzonder de
regeleenheden van de ontsteking
en de inspuiting.
Bij het loskoppelen en
aansluiten van de accu-
klemmen kunnen er
spanningen worden opgewekt die
problemen in de elektronische sys-
temen veroorzaken. Deze werk-
zaamheden moeten daarom door
ter zake kundige personen worden
uitgevoerd.
174
SLEPEN VAN DE
2.0 T.SPARK SELESPEED
BELANGRIJKHoudt u bij het slepen
van de auto aan de wettelijke voorschrif-
ten. Controleer of de versnellingsbak in
de vrijstand (N ) staat (controleer of de
auto rolt als er tegen wordt geduwd) en
sleep de auto zoals een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak, zoals
hiervoor is beschreven.
Als de versnellingsbak niet in de vrij-
stand kan worden gezet, dan mag de
auto niet worden gesleept. Wendt u in
dat geval tot de Alfa Romeo-dealer.
SLEPEN VAN AUTO
MET AUTOMATISCHE
VERSNELLINGSBAK
(2.5 V6 24V Q-SYSTEM)
BELANGRIJK Houdt u bij het slepen
van de auto aan de wettelijke voorschrif-
ten. Houdt u aan de hiervoor beschreven
aanwijzingen.
Houdt u bij het slepen aan de volgende
aanwijzingen:
– vervoer de auto, indien mogelijk, op
de laadvloer van een bergingsauto;
– als er geen bergingsauto beschikbaar
is, moet de auto met de aangedreven
wielen (voorwielen) los van de grond ge-
sleept worden;
–a ls ook deze oplossing onmogelijk is,
kan de auto over een afstand van maxi-
maal 50 km en met een snelheid lager
dan 50 km/h, gesleept worden.
Bij het slepen moet de versnellingspook
in stand N staan.
Start de motor niet als
de auto wordt gesleept.
Start de motor niet als
de auto wordt gesleept.
Als de hierboven be-
schreven aanwijzingen
niet worden opgevolgd,
kan ernstige schade aan de auto-
matische versnellingsbak worden
toegebracht.
Auto’s met een auto-
matische versnellings-
bak kunnen slechts over
korte afstanden en met lage
snelheid gesleept worden: indien
over een langere afstand wordt
gesleept, moet dit gebeuren met
de aangedreven wielen los van de
grond, zodat de versnellingsbak
tijdens het slepen niet wordt aan-
gedreven.
176