33
P4U00006
fig. 6
P4U00332
fig. 7
P4U00417
fig. 5Lege batterijen zijn
schadelijk voor het milieu.
Ze moeten in een batte-
rijenbak of chemobox worden ge-
deponeerd. Vermijd blootstelling
aan open vuur en hoge temperatu-
ren. Houd ze buiten het bereik van
kinderen.
Batterij vervangen ( fig. 7):
– klap de metalen baard ( A) uit;
– draai pen ( B) en plaats het merkte-
ken (bolletje) bij het opschrift UNLOCK
(stand 2);
– verwijder bij inkeping ( C) de batterij-
houder (D);
– vervang de batterij ( E) en let daarbij
op de juiste polariteit;
– plaats de houder in de sleutel en ver-
grendel de houder door pen ( B) te draai-
en en het merkteken bij het opschrift
LOCK te plaatsen (stand 1).BATTERIJ VAN SLEUTEL MET
AFSTANDSBEDIENING
VERVANGEN
Als u knopje ( A of C-fig. 5) van de
afstandsbediening indrukt, en lampje ( B-
fig. 5) knippert één keer kort en het
lampje op het dashboard ( A-fig. 6)
blijft constant branden (na uitschake-
ling), dan moet de batterij door een
nieuwe batterij van hetzelfde type wor-
den vervangen. Deze batterij is normaal
in de handel verkrijgbaar.
35
BewakingAls na het inschakelen lampje (A-fig. 9)
op het dashboard gaat knipperen, dan geeft
dit aan dat het systeem de auto bewaakt.
Lampje (A ) knippert zolang de bewakings-
fase actief is.
BELANGRIJK De wijze waarop het
diefstalalarm inschakelt, verschilt per
land.
Zelfdiagnose en portieren, motor-
kap en kofferdeksel controleren
Als u na het inschakelen van het alarm
een tweede “BIEP” hoort, moet u het
systeem uitschakelen, controleren of de
portieren, de motorkap en het kofferdek-
sel gesloten zijn en vervolgens het sys-
teem weer inschakelen. Als de portieren, de motorkap en het
kofferdeksel niet goed gesloten zijn, wor-
den ze niet door het diefstalalarm gecon-
troleerd.
Als bij goed gesloten portieren, motor-
kap en kofferdeksel het geluidssignaal
wordt herhaald, betekent dit dat door de
zelfdiagnose van het systeem een storing
is gesignaleerd in de werking van het sys-
teem. Wendt u tot de Alfa Romeo-dealer.
UITSCHAKELEN
U schakelt het alarm uit door het knopje
van de afstandsbediening in te drukken. Het
systeem voert de volgende handelingen uit
(met uitzondering van bepaalde landen):
– de richtingaanwijzers knipperen twee
keer kort
– de sirene zendt twee korte geluids-
signalen (biep) uit
– de portieren worden vergrendeld.
BELANGRIJK Als na uitschakeling van
het systeem het lampje in de auto blijft
branden (maximaal 2 minuten of totdat
de sleutel in stand MAR wordt gezet),
moet het volgende onthouden worden: –
als het lampje constant blijft bran-
den, betekent dit dat de batterijen van de
afstandsbediening leeg zijn en vervangen
moeten worden;
– als het lampje blijft knipperen, maar
met verschillende intervallen dan die bij
een normale signalering, dan is gepro-
beerd de auto open te breken, waarbij
het aantal keren knipperen de reden van
het alarm aangeeft:
1 x knipperen: rechter voorportier
2 x knipperen: linker voorportier
3 x knipperen: rechter achterportier
4 x knipperen: linker achterportier
5 x knipperen: bewegingssensoren
6 x knipperen: motorkap
7 x knipperen: kofferdeksel/achterklep
8 x knipperen: losmaken kabels voor
het starten van de auto
9 x knipperen: losmaken accukabels of
doorknippen kabels van de sleutelschakelaar
10 keer knipperen: ten minste drie alarm-
oorzaken.
P4U00006
fig. 9
58
AIRBAGS VOOR EN
ZIJ-AIRBAGS
(indien aanwezig)
De auto is uitgerust met een airbag aan
bestuurderszijde (fig. 56).
AIRBAGS VOOR
Beschrijving en werking
De airbag voor (bestuurder en passagier)
is een veiligheidsvoorziening die onmiddel-
lijk in werking treedt bij een frontale bot-
sing.
De airbag bestaat uit een opblaasbaar
luchtkussen dat in een daarvoor bestemde
r uimte is geplaatst:
– in het midden van het stuurwiel aan
bestuurderszijde;
– een luchtkussen met een groter volu-
me boven het dashboardkastje aan passa-
gierszijde.
De airbag voor (bestuurder en passa-
gier) is een veiligheidsvoorziening die on-
middellijk in werking treedt bij een mid-
delzware frontale botsing.
P4U00076
fig. 57
P4U00077
fig. 58
P4U00406
fig. 59
P4U00075
fig. 56 Als optional kunnen voor bepaalde uit-
voeringen/markten een airbag aan de
passagierszijde ( fig. 57) en zij-airbags
worden geleverd. De zij-airbags zijn ge-
plaatst in de rugleuningen van de voor-
stoelen (side-bags) ( fig. 58) en aan de
zijkanten van de hemelbekleding (head-
bags) ( fig. 59).
59
Bij een botsing verwerkt een elektroni-
sche regeleenheid de gegevens van een
vertragingssensor en zorgt ervoor, indien
nodig, dat het kussen opblaast.
Het kussen blaast onmiddellijk op,
waardoor het lichaam wordt opgevangen
en de kans op letsel beperkt wordt. Direct
daarna loopt het kussen weer leeg.
Bij een botsing kan een inzit-
tende die geen veiligheidsgordel
heeft omgelegd in contact komen
met een airbag die nog niet vol-
ledig opgeblazen is, waardoor de
inzittende minder beschermd
wordt. De airbag voor (bestuur-
der en passagier) is geen vervan-
ging voor de veiligheidsgordels,
maar een aanvulling. Draag dus
altijd veiligheidsgordels. Boven-
dien is het dragen van veiligheids-
gordels wettelijk verplicht in
Europa (en in de meeste landen
daarbuiten). Bij lichte frontale botsingen (waarbij de
veiligheidsgordel de inzittende op zijn
plaats houdt), wordt de airbag niet ge-
activeerd.
Bij botsingen tegen snel vervormbare of
beweegbare objecten (zoals verkeers-
palen, sneeuw- of ijs-ophopingen, gepar-
keerde auto’s, enz), bij aanrijdingen van
achteren (zoals een aanrijding door een
andere auto) en bij zijdelingse aanrijdin-
gen met andere auto’s of veiligheids-
barrières (bijvoorbeeld tegen de onder-
kant van de auto of de vangrail), wordt
de airbag niet geactiveerd omdat geen
enkele aanvullende bescherming wordt
geboden ten opzichte van de veiligheids-
gordels.
Als de airbag in deze gevallen niet geac-
tiveerd wordt, betekent dit niet dat het
systeem niet goed functioneert.AIRBAG VOOR
AAN PASSAGIERSZIJDE
De airbag voor aan passagierszijde is
ontwikkeld om de bescherming te verbe-
teren van een inzittende voor met omge-
legde veiligheidsgordel.
Als de airbag volledig opgeblazen is, vult
deze het grootste deel van de ruimte tus-
sen het dashboard en de voorpassagier.
ZEER GEVAAR-
LIJK
Bij auto’s
die zijn uitgerust
met een airbag voor aan
passagierszijde mag geen kinder-
zitje op de voorstoel worden ge-
monteerd. Als er geen andere mo-
gelijkheid is, moet in ieder geval de
airbag aan passagierszijde (indien
aanwezig) uitgeschakeld worden
als het kinderzitje op de passa-
giersstoel voor wordt geplaatst.
Ook als het niet wettelijk verplicht
is, raden wij u aan, voor een opti-
male bescherming van de volwas-
senen, de airbag onmiddellijk weer
in te schakelen zodra u geen kin-
deren meer vervoert.
AIRBAG
60
AIRBAG VOOR AAN
PASSAGIERSZIJDE
UITSCHAKELEN
Als het absoluut noodzakelijk is een
kind op de passagiersstoel voor te vervoe-
ren, kan de airbag voor aan passagierszij-
de worden uitgeschakeld.
U schakelt de airbag uit door de contact-
sleutel in de daarvoor bestemde sleutel-
schakelaar, rechts van het dashboard, te
steken (fig. 60). De schakelaar is alleen
bereikbaar bij geopend portier. De sleutelschakelaar (fig. 60) heeft
twee standen:
1) Airbag voor passagierszijde inge-
schakeld: (stand ON) het waarschu-
wingslampje op het instrumentenpaneel
brandt niet: het is absoluut verboden kin-
deren op de voorstoel te vervoeren.
2) Airbag voor passagierszijde uitge-
schakeld: (stand OFF ) het waar-
schuwingslampje op het instrumentenpa-
neel brandt: het is mogelijk om kinderen
in goedgekeurde kinderzitjes op de voor-
stoel te vervoeren.
Het waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel blijft continu branden
totdat de airbag aan passagierszijde op-
nieuw wordt ingeschakeld.
De werking van de zij-airbags (side-bags
en headbags) wordt niet uitgeschakeld
als de airbag voor aan passagierszijde
wordt uitgeschakeld.
De sleutel kan bij geopend portier in bei-
de standen in de schakelaar worden ge-
stoken of worden uitgenomen.
Het waarschuwings-
lampje voor uitgescha-
kelde airbag aan passa-
gierszijde voor geeft even-
tuele storingen aan in het waar-
schuwingslampje van de airbag zelf. In dat geval is de situ-
atie op het instrumentenpaneel
als volgt: – waarschuwingslampje storing
airbag is gedoofd; – waarschuwingslampje voor
uitgeschakelde airbag aan passa-
gierszijde knippert (langer
dan de normale 4 seconden). Zet de motor onmiddellijk uit en
wendt u tot de Alfa Romeo-
dealer.
¬
¬
Bedien de schakelaar
alleen als de motor uit
staat en de contactsleu-
tel is uitgenomen.
P4U00079
fig. 60
64
HENDELS AAN HET
STUUR
De systemen die met de hendels aan het
stuur worden bediend, werken alleen als
de contactsleutel in stand MAR staat.
HENDEL LINKS
Met de linker hendel bedient u de bui-
tenverlichting, behalve de mistlampen
voor en het mistachterlicht.
Als de buitenverlichting wordt ingescha-
keld, gaan ook de instrumentenpaneelver-
lichting en de symboolverlichting van de
bedieningsknoppen op het dashboard bran-
den.
Alleen als het contactslot in stand PARK
staat, blijft de buitenverlichting branden,
ongeacht de stand van de draaiknop. Buitenverlichting uitgeschakeld
(fig. 61)
Als het symbool
Oop de draaiknop
tegenover het merkstreepje staat, dan is
de buitenverlichting uitgeschakeld.
Buitenverlichting
(fig. 62)
De buitenverlichting wordt ingeschakeld
als u de draaiknop van stand Oin stand
6zet.
T egelijkertijd gaat op het instrumenten-
paneel lampje
3branden.
Dimlichten
(fig. 63)
De dimlichten worden ingeschakeld als
u de draaiknop van stand
6in stand
2zet. Grootlicht
(fig. 64)
Als de draaiknop in stand 2staat, dan
kan worden overgeschakeld tussen dim-
en grootlicht door de hendel naar het
dashboard te drukken (vergrendelde
stand). Op het instrumentenpaneel gaat
het controlelampje
1branden. Als ver-
volgens de hendel naar het stuurwiel
wordt getrokken, dan dooft het grootlicht
en wordt het dimlicht weer ingeschakeld.
P4U00081
fig. 62
P4U00080
fig. 61
P4U00083
fig. 64
P4U00082
fig. 63
78
BOVENSTE LUCHTROOSTER
VERSTELLEN (
fig. 78)
Het rooster (1) kan met knop ( B) wor-
den geopend en gesloten.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
LUCHTROOSTERS IN HET
MIDDEN VERSTELLEN (
fig. 78)
Beide roosters (2 ) zijn voorzien van
een hendeltje (A ) waarmee de lucht-
stroom in horizontale richting kan wor-
den afgesteld. De luchtopbrengst kan
met wieltje (C ) worden geregeld.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
ZIJROOSTERS BOVEN
VERSTELLEN (
fig. 79)
Aan beide uiteinden van het dashboard
bevindt zich een regelbaar luchtrooster
(A) voor de ventilatie in de auto en een
vast luchtrooster (B) voor ontwaseming/
ontdooiing van de zijruiten.
De luchtopbrengst kan met wieltje ( C)
worden geregeld.
= Geheel geopend.
●= Geheel gesloten.
VERSTELBARE EN REGELBARE
UITSTROOMOPENINGEN
Fig. 80: zitplaatsen voor (aan de uit-
einden van het dashboard)
Fig. 81: zitplaatsen achter (op de
tunnelconsole tussen de stoelen)
Bedien voor het regelen van de luchtop-
brengst de hendeltjes ( A) voor het ope-
nen/sluiten.
De luchtstroom kan gericht worden door
de uitstroomopening te draaien met de
lamellen.
P4U00097
fig. 78
P4U00098
fig. 79
P4U00099
fig. 80
P4U00100
fig. 81
111
Als u het kastje opent als de contact-
sleutel in stand MARstaat, dan gaat de
verlichting in het kastje branden ( B-fig.
114).
In de klep zit een uitsparing (C-fig.
114) om een pen of potlood in te leg-
gen.
HANDGREPEN (fig. 115)
Bij het portier aan passagierszijde voor
bevindt zich een steunhandgreep.
Bij beide achterportieren is een hand-
greep (A ) geplaatst met een kleding-
haakje (B).
P4U00112
fig. 115
P4U00111
fig. 114
PLAFONDVERLICHTING VOOR
(
fig. 116)
De plafondverlichting bestaat uit twee
lampjes met een bijbehorende schakelaar.
Als schakelaar ( A) in de middelste
stand (1) staat, dan gaan beide lampjes
branden als een portier wordt geopend
Als de portieren gesloten worden, blijft
de interieurverlichting nog ongeveer 7 se-
conden branden als hulp tijdens het star-
ten van de motor. De interieurverlichting
dooft als de contactsleutel in stand MAR
wordt gedraaid (bij gesloten portieren).
Als u schakelaar (A) naar links schuift
(stand 0), dan blijven de lampjes altijd
uit (stand OFF).
Als u schakelaar ( A) naar rechts schuift
(stand 2), dan blijven beide lampjes al-
tijd branden.
INTERIEUR-
UITRUSTING
DASHBOARDKASTJE
Het dashboardkastje is voorzien van
een binnenverlichting en een klepje met
slot. Het slot kan worden geopend en ge-
sloten met de contactsleutel.
Rijd niet met een ge-
opend dashboardkastje:
dit kan de voorpassa-
gier verwonden bij een ongeval.
P4U00110
fig. 113 T
rek aan hendel (A-fig. 113) om het
kastje te openen.